7De zon houdt op te schijnen als hij het beveelt, en hij sluit de sterren weg, verzegeld. 8Hij spant het hemelgewelf, hij alleen, en wandelt op de hoog oprijzende zee. 9De Grote Beer heeft hij gemaakt, en Orion, de Plejaden en de sterren van het zuiden. 10Hij doet grote, ondoorgrondelijke dingen, ontelbaar zijn de wonderen die hij verricht.

Job 9: 7-10

Dit keer is Job aan het woord, wanneer hij reageert nadat een van zijn vrienden hem uitdaagt door te stellen dat God mensen niet straft zonder reden. Job is het deels met zijn vriend eens en stelt dat God almachtig is en grote dingen verricht.

Eigenlijk is dit deel bijna een geloofsbelijdenis van Job, door te stellen dat God de zon en de sterren kan doven. Impliciet zegt hij ermee dat degenen die deze hemellichamen als goden zien, het bij het verkeerde eind hebben en dat God veel sterker is. Daarmee zegt hij ook dat hij die hemellichamen niet als godheid erkent, maar als een onderdeel van Gods schepping.

De sterrenbeelden die Job noemt zijn uiteraard niet uitputtend, maar hij geeft ermee aan dat de sterren van noord tot zuid door God zijn geschapen en door de opvolgende zin benadrukt hij bovendien nog eens dat God grote ondoorgrondelijke dingen en ontelbare wonderen verricht. Dat heb je dus niet te verwachten van al die sterren, maar van God.

Zelfs in de tijden van ongeluk, die Job meemaakt, en het uitdagende gedrag van zijn vrienden, weet Job zijn geloof te behouden en vast te houden aan de hoop op betere tijden. Daar kunnen we in deze tijd van een coronapandemie een voorbeeld aan nemen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.