In de Bijbel staat duidelijk weergegeven waar de herkomst van het Joodse volk ligt. Abram wordt gezien als de aartsvader van het volk. Abram leefde in Ur der Chaldeeën en vertrok met zijn vader Terach, zijn vrouw Sarai en zijn neef Lot naar Charan. Ur ligt in het zuidoosten van het huidige Irak, Charan ligt in het noorden van het huidige Syrië.

Na het overlijden van zijn vader, trok Abram naar het zuiden, naar het land Kanaän. Eerst streek hij daar neer in Sichem, enkele tientallen kilometers ten noorden van Jeruzalem. Hij richtte er een altaar voor de Heer op. Daarna trok hij door naar het gebied tussen Betel en Ai en bouwde daar opnieuw een altaar. Vervolgens trok hij steeds verder naar het zuiden, richting de Negev.

Tijdens een hongersnood trekt Abram met zijn gevolg naar Egypte, waar op dat moment voldoende voedsel is. Tegen de Farao zegt hij dat Saraï zijn zus is en zij wordt in het harem van de farao opgenomen. Abram wordt overladen met geschenken. De farao komt er echter achter dar Saraï de vrouw van Abram is en geeft haar terug.

Na verloop van tijd trekt Abram weer terug naar Kanaän en trekt vanuit de Negev weer naar het noorden, naar de streken waar hij eerder een altaar heeft opgericht tussen Betel en Ai. Hij sluit verdragen met de omwonende volkeren en helpt hen bij het oorlogvoeren. Tijdens een van die oorlogen ontzet hij zijn neef Lot, die was meegevoerd als slaaf. Abram krijgt de zegen van Melchisedek, een priester uit Salem.

Het huwelijk tussen Abram en Saraï bleef echter kinderloos. Wanneer beiden op hoge leeftijd zijn worden ze bezocht door engelen, die hen, ondanks hun hoge leeftijd, een zoon beloven. Hier begint de afstamming van het Joodse volk.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.