Lezen: Genesis 24: 58-67
Izak miste zijn moeder Sarah. Ze was gestorven en hij was haar enigst kind geweest. Wat had ze van hem gehouden en hij van haar.
Juist in de decembermaand denken we aan dierbaren die van ons zijn heengegaan: je ouders, je man of je vrouw, misschien ook kinderen die voor jou gegaan zijn. Het is net alsof de donkere dagen daar aanleiding toe geven en zeker het naderende Kerstfeest waar zij of hij niet meer bij is. We rouwen, we peinzen, mijmeren en af en toe bidden we ook om kracht door te kunnen gaan.
Dan herkennen we ons in Izak die in het veld loopt te peinzen, naar troost zoekt. Tussen neus en lippen staat er dat hij uit de richting van de put Lachai-Roï komt, een naam die betekent “de Levende ziet naar mij om”. Misschien dacht hij daar niet aan, voelde hij zich juist aan zichzelf overgelaten! Maar plots ziet hij in de verte kamelen naderen. En op één van die kamelen gezeten een vrouw die met de knecht Eliëzer was meegekomen om de zijne te worden. Tot troost na de dood van Sarah, zijn moeder.
Er is een Levende die naar ons omziet, ook in deze donkere maand, waar wij soms denken aan dingen waar niemand meer aan denkt.
Behalve de Here, die weet ervan en zendt soms onverwacht licht in het duister. Zoals eens de herders onverwacht en ongedacht het licht zien worden in de nacht.
Bedenk eens een lichtpuntje in deze donkere dagen?