In de oudheid hadden de mensen nog niet zoveel middelen om observaties te doen. Over lenzen beschikten ze niet, dus alle natuurverschijnselen moesten met het blote oog zichtbaar zijn. Dat betekent dat de wijzen alleen de sterren vanaf magnitude 6 en lager (lager is helderder) konden zien. Dat betekent nog wel een groot aantal, zeker bij heldere nachten.

Ze konden uiteraard de zon en de maan waarnemen en daar voorspellingen uit doen. Daarnaast zagen ze de sterren elke dag in het oosten opkomen en in het westen weer ondergaan, nadat ze met een boog door de hemel gingen. Ook zagen ze tussen de sterren die op vaste afstand van elkaar bleven staan een aantal wandelende sterren. Wij noemen die nu planeten. Deze planeten hebben geen vaste plaats, maar hebben wel een bepaalde voorspelbaarheid in hun banen.

Uiteraard zijn er ook nog talloze andere verschijnselen als meteoren, meteorieten, kometen, sterrenbeelden, de melkweg en dergelijke. Weliswaar was de wetenschap minder ver ontwikkeld dan nu, maar de wijzen hielden wel allerlei aantekeningen bij en wisten ook een aantal verschijnselen te voorspellen aan de hand van hun eerdere waarnemingen.

Doordat de wijzen vaak betaald werden door koningen en de verschijnselen tekenen van de goden waren, was het belangrijk dat er goed en nauwkeurig onderzoek werd gedaan. Een bericht van de goden (of het nu goed of slecht nieuws was) wilde je niet missen en de koning wilde je niet teleurstellen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.