De wijzen uit Mesopotamiƫ waren geheel afhankelijk van hun vorst. Aan hem dankten ze hun positie en de vorst voorzag in hun levensonderhoud. Het mag dus niet vreemd zijn dat de wijzen daardoor nederig en zelfs slaafs naar hun vorst waren. Daarnaast gedroegen ze zich onderling arrogant, hatelijk en met minachting naar elkaar. Dit kan leiden tot onverkwikkelijke situaties.

Zo wordt over een zekere Ahiqar geschreven dat hij door een kwaadaardige stiefzoon wordt beschuldigd en daarom door een huurmoordenaar gedood moet worden. De huurmoordenaar is echter in eerdere instantie in een soortgelijke situatie door Ahiqar beschermd en wordt daardoor gered. Later krijgt de koning spijt van zijn oordeel en wordt Ahiqar weer in dienst genomen.

Het mag dan ook duidelijk zijn dat de wijzen voorzichtig zijn en in hun brieven erg vleiend zijn naar de koning en hem allerlei goddelijke eigenschappen toe te dichten, zelfs de koning te vergelijken met de belangrijkste kenbare God Marduk. Geleerden drukken hun toewijding en afhankelijkheid vaak uit in uitroepen als: “Wie is mijn god, wie is mijn heer? Ik ben slechts de koning toegewijd, mijn heer!”

Dat wijzen ook voorzichtig waren blijkt uit een interpretatie van een blikseminslag in een veld in Harihumba, waar de koning naar had gevraagd. De wijze acht de gebeurtenis irrelevant voor de koning en zegt dat nogal openhartig: “Waarom zoekt de koning (naar het kwaad), waarom zoekt hij het in het huis van een boer? Er is geen kwaad in het paleis, en wanneer heeft de koning ooit Harihumba bezocht? Alleen als er iets mis is in het paleis, mag het betreffende ritueel worden uitgevoerd.”

In een ander geval gaf een wijze zijn opdracht terug met: “Waren er geen aardbevingen in de tijd van de vaders en grootvaders van de koning? Heb ik geen aardbevingen gezien toen ik jong was? De god wilde de oren van de koning openen. Hij moest bidden. Wees op uw hoede”. Beide situaties wijzen op voorzichtigheid in het formuleren van adviezen.

Overigens waren koningen ook vaak zo slim een soortgelijke situatie aan meerdere wijzen voor te leggen. Dat gaf een vorm van controle, want je zou verwachten dat alle wijzen met hetzelfde advies komen. Dit betekende echter dat de wijzen met elkaar gingen overleggen en met soortgelijke adviezen kwamen. Wilden ze iemand kwijt, dan hield je die wijze buiten het overleg, waardoor deze een ander (of geen) advies gaf. In een vorm van arrogantie schreef een wijze aan de koning, toen er een ander afwijkend advies kwam, dat tegen hem dreigde te worden gebruikt: “de ongeschoolden frustreren de rechter, de ongeletterden maken de grote zorgen”. Daarmee werd de andere wijze met de nodige dedain weggezet als ongeschoold en ongeletterd.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.