Het opgedeelde Griekse rijk wordt al snel overrompeld door dat van een nieuwe staat in opkomst, de Romeinen. Door de onderlinge twisten van de vier Griekse deelrijken zijn deze zo verzwakt, dat de Romeinen de macht in het Middenoosten snel over kunnen nemen en daarmee komen we in de periode van de geboorte van Jezus.

Net als de Grieken hebben de Romeinen een groot pantheon aan goden. Veel van de Griekse goden hebben een Romeinse variant en daarmee waren beide vormen goed uitwisselbaar. Overigens was het Romeinse Rijk ook erg tolerant tegen anders-gelovigen, zolang ze er zelf geen last van hadden werd veel getolereerd. Zo mocht de Edomiet Herodus de Grote, als stadhouder van Palestina, in Jeruzalem een nieuwe tempel voor de Joden bouwen.

Het Romeinse Rijk was enorm gegroeid. Onder Julius Caesar waren de Romeinen tot aan de Rijn opgetrokken in Noordelijke richting. Hij had bovendien de republiek opgeheven en het keizerrijk gesticht. Het hele zuiden van Europa onder de Donau, het noordelijke gebied van Afrika en het Middenoosten stond allemaal onder hun bestuur. Dit betekende dan ze gebruik moesten maken van een groot staand leger en van regionale bestuurders. Uiteraard steunde dit op bondgenootschappen met overwonnen volken.

Dit grote rijk kreeg ook een steeds betere infrastructuur. Er waren scheepvaartroutes en ook over land werden steeds betere hoofdwegen aangelegd. Daarvoor hadden de Romeinen vooral een militair belang, want daarmee konden de troepen zich sneller verplaatsen.

Die infrastructuur en het ontbreken van grenzen kwam ook voor de handel goed van pas. Doordat het Grieks in een groot deel van het rijk al gemeengoed was geworden, was er ook geen sprake meer van een taalbarière. Eigenlijk was er spraken van een grote economische en monetaire gemeenschap in het Romeinse rijk.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.